-
1 mask
n. masker; verstoppertje; voorwoord--------v. maskeren, vermommen; zich vermommen; verbergenmask1[ ma:sk] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————mask2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ mask out part of a negative • een deel van een negatief afschermen/afdekken
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский